Niet zo
ver weg spant een zuigeling haar
huilspier
op. De perronchef gaapt. Hij
herinnert
zich hoe vader hem vertelde
dat diens
maat aan het front ’s avonds
in het
slijk in zijn slaap om zijn moeder
riep. Met
de hand op het hart wachtten ze
de aanval
van de ongelovigen af. Versies
van
overwinnaars zijn aan het vergelen.
Huurlingen
weten nergens wat twijfelen is.
Langzaam
heult de reiziger samen met deze
vreemde
kamer. Bij de loosheid van de tijd aarzelt
hij, bij
het schijnlicht in de stilte van dit stadje weet
hij vooral
te houden van lege boeken. Nabij, op
de gang,
is het kamermeisje pompaf. Ze rust even
uit met de
handen op de heupen. Witter dan
geitenmelk
is haar huid. In de pinkbrede gleuf
tussen
haar borsten parelt wat zweet. Uit haar
vroege
mond geen verzwegen sleutelwoorden.
Soms moet
hij, zomaar, wenen. Hij weet:
de straten
zijn vol van mensen die dansen
uit angst
voor mindere goden. Afgesloten
van enig
besef van geschiedenis zweven ze
als
ballons door het leven. Droevig applaus
denkt hij
te horen. En o, wat wordt hij moe
toch van
de spanningsvonk tussen reflecties
in een
etalageraam. Hij ziet het, hij ziet het wel.
Als het
morgen regent gaat hij de zolder kuisen.
Zijn tante
kijkt ieder kwartier naar de pendule.
Onder de
luchter van satijnbrons en geslepen
glas ruikt
ze naar Keuls water. Om klokslag tien
tijgt ze
ter sponde. Zoals ze al jaren alle dagen
doet. Moed
zinkt hem in de schoenen. Hij was
bijna
vergeten dat hij zijn enkel verzwikte bij
het
tennisspelen, en hinkt nu lichtjes het hakblok
tegemoet.
De nasleep van een zo granaatduistere
droom houdt hem bevreesd nog ver van het bed.
De burgemeester zucht
Bijna weg,
de geur van potloodslijpsel. Bijna
weg ook de
huppelsprongetjes en springversjes.
De
tersluikse omhelzingen, en het geluid van
speeldoosjes.
Nijpend is het tekort aan jong
bloed, en
dat zint hem niet bepaald. Hij zit
wel
regelmatig een zaal voor vol gedachten
van
anderen, maar ziet zich dan als een open
wonde
gapen naar draaimolens op hol. Ach.
Hij pelt
een mandarijntje dat groeide in Turkije.
Een weelderig notenjaar
Best vroeg
is het nog, maar ooft is hier
en daar
reeds sijp. De boswachter volgt
door het
kreupelhout een spoor dat verre
van
overwoekerd is. Hazengrauw aarzelt
de
ochtend. Grenzen zijn afspraken. Zie
de
springbalsemien, kijk naar de vogels.
Niets
trekken zij zich er van aan: meesjes
passeren
zonder wachtwoord. In een aai
en een
draai is het weer winter, weet hij.
Remedies tegen ongeloof
Toen hij
nog klein was, was hij erg bang om zijn
haren te
laten groeien omdat je met lange manen
als je
niet uitkeek op je galopperend paard in takken
van een
boom kon blijven hangen. Maar nu, op deze
Rogate,
denkt hij in een doezeling van waarheid aan
de
lichtheid van de biecht, aan het herhalingsgebod,
aan zijn weelderig
ontbijt, aan de zwijgruimte van zijn
sacristie
en aan het Requiem van Peter Benoit.
Aan
die ijlte
waarnaar sopranen je verheffen kunnen.
De
kastelein grinnikt als de laatste klant
de deur
uit wankelt. Zelfs nu nog, zijn ogen
zien er
uit als pisgaatjes in de sneeuw, is
diens huig
droog van welhaast besmettelijke
onwetendheid.
Eigenlijk zou hij graag uit
openslaande
ramen willen schreeuwen,
maar hij
spoelt braaf glazen. Eigenlijk zou
hij zich
graag een boot kopen. Liefst met
koperen
relingen. En op verre reizen willen.
De modelbouwer doet het licht uit
Aan de
overkant zie ik in dit Märklinstadje
dagelijks
een man bezig met het nabouwen,
op de
tafel in zijn woonkamer, van een schip.
Aanschouw
hem. Zie hem perspectief verkleinen
tot
kanonnetjes van nagellengte, masten zo
hoog als
een laars. Mooi vormbehoud. Hij wil
eigenlijk
de punt van zijn kwastje nog de boeg
op
draaien, maar die trilt omdat hij geeuwt.
Hij zwaait
vriendelijk als hij de gordijnen sluit.
Hij voelt
een handvol woorden in zich zieden
in de
avondstond. Wie heeft er nooit gezondigd
tegen
zonlicht? Hij weet: hier was ik eerder.
Er wordt
een nieuw straatnaambordje op
een
lantaarnpaal geschroefd. Een man passeert
met een
kruiwagen. Een vrouw laadt boodschappen
in. Een
kind sabbelt aan een ijsje. Het huis dat
gebouwd
wordt zal over acht jaar en drie maanden
worden
verkocht. Hij weet het. Hij verlaat de tijd.
De
perronchef gaapt, Het kamermeisje
zwijgt, In het notariskantoor, De lotgevallen van de slager en De burgemeester zucht verschenen eerder
in Digther, Diksmuide, 2014
Een
weelderig notenjaar en Remedies tegen
ongeloof verschenen eerder in Fleurs du mal, Tilburg, 2014
Sluitingstijd, De modelbouwer doet het licht uit en De dichter peinst verschenen eerder in Versindaba, Stellenbosch, 2014